Wat is vaccineren? In 1796 ontdekte een Engelse arts, Edward Jenner, dat als je een mens injecteert met koepokken, deze geen mensenpokken krijgt. Dit was het begin van wat nu een heel normale gang van zaken wordt gevonden: het vaccineren of inenten. Het principe van vaccineren berust op het wakker maken van de afweer voor een virus of bacterie, die in het lichaam zou kunnen komen. Dit wordt gerealiseerd door een stof, die op dit virus of deze bacterie lijkt, maar die geen ziekte veroorzaakt, bij het dier in te spuiten. Wanneer, op een later tijdstip, de echte indringer het lichaam binnenkomt, kan de afweer direct reageren, zodat het dier niet ziek wordt. Om de afweer alert te houden, dient een hond elk jaar weer ingeënt te worden. hond kat Waarom inenten? Wat er na de toediening van een vaccinatie gebeurt, is te vergelijken met het doormaken van een ziekte, maar dan in een zeer milde vorm. Een voorbeeld: als een hond hondenziekte doormaakt en daarvan herstelt, zal het dier gedurende een bepaalde periode beschermd zijn tegen deze ziekte. De hond heeft namelijk immuniteit (afweerstoffen) opgebouwd. Deze afweerstoffen maken het hondenziekte-virus bij een volgende besmetting onwerkzaam, waardoor de hond gezond blijft. Als een hond met een vaccin wordt geënt, zal het afweerapparaat van het dier daarop reageren door afweerstoffen te maken tegen de ziekte waartegen geënt is. Het gevolg is dat de kat gedurende een bepaalde periode beschermd is. Omdat het vaccin verzwakte of dode ziekteverwekkers bevat, zal de hond in dit geval niet ziek worden. Het voordeel dus van een vaccinatie ten opzichte van het doormaken van een natuurlijke besmetting is dat deze eerste nauwelijks gepaard gaat met ziekteverschijnselen, in tegenstelling tot de laatste, waarbij dit wel het geval is.